Dieselmotor
Uitleg
vrijdag 12 mei 2023
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Eerste generatie stationaire eencilinderdieselmotor
(MAN, Augsburg,
1906, 12 pk)
Patent van Rudolf Diesel 1932▲
Het originele patent dat Rudolf
Diesel kreeg voor de dieselmotor in februari 1892.
Een dieselmotor is een zuigermotor
die werkt volgens het principe van zelfontbranding.
Hij wordt ook wel luchtcomprimerende motor genoemd,
omdat de lucht die nodig is voor de verbranding, eerst door de zuiger in de
cilinder wordt gecomprimeerd, waarna de brandstof ingespoten wordt.
De lucht die ten gevolge van de samenpersing sterk
verhit is, doet de brandstof dan spontaan ontbranden.
Geschiedenis
Het dieselprincipe is uitgevonden in 1892 door Rudolf
Diesel.
De allereerste licentie om dieselmotoren te bouwen,
is verleend aan de Gentse fabriek van Carels
in 1894.
In 1897 werd door Moritz Schröter de eerste
dieselmotor afgenomen bij Maschinenfabrik Augsburg.
Diesel had zich gebaseerd op het Carnot-proces.
Hij wees het Otto-proces
af vanwege de problemen met klopverschijnselen bij hogere compressieverhoudingen.
Hij gaf er de voorkeur aan alleen de lucht te
comprimeren en pas daarna de brandstof te injecteren, waardoor veel hogere
drukken bereikt konden worden dan bij het Otto-proces.
Bruikbaar voor de automobielindustrie werd de
dieselmotor pas na ontwikkeling van de inspuitpomp door Robert Bosch.
Door deze inspuitpomp, die naar zijn uitvinder soms
ook boschpomp wordt genoemd, konden
toerental en opbrengst door middel van een regulateur
naar wens worden ingesteld.
Tot dan konden diesels alleen draaien met een vast
toerental, waardoor ze alleen geschikt waren voor stationaire toepassingen,
zoals in de mijnbouw.
Sinds de toepassing van de inspuitpomp en de
oplossing van betrouwbaarheidsproblemen, is de verbreiding van
de dieselmotor in voertuigen steeds nauw verbonden
geweest met het succes dat ingenieurs boekten bij het onschadelijk maken van de
inherente nadelen van dit motortype.
Naarmate het gewicht van de motor teruggebracht
werd, en trillingen en lawaai ingeperkt werden, verspreidde de diesel zich in
steeds kleinere voertuigtypen: van vrachtwagen tot grote personenwagen, en
vanaf de jaren zeventig in kleine personenauto's.
Hoewel Peugeot al veel langer kleine diesels
produceerde, wordt de Volkswagen Golf Diesel uit 1976 beschouwd als een
mijlpaal in deze ontwikkeling.
De motor van deze auto was als eerste licht,
krachtig en stil genoeg om de leidende positie van de mengselmotor
in de markt voor compacte auto's serieus te bedreigen.
Animatie van 4-takt Dieselmotor met inspuiting
Historie van
de personenwagendiesel
In de jaren twintig van de twintigste eeuw was de
hoofdreden voor de toepassing van een dieselmotor de economische waarde.
Het constante motorlawaai, de trillingen, en de
aanvankelijk beperkte motorprestaties maakten het succes van de eerste
dieselmotor in vrachtwagens minimaal.
De Zweedse ingenieur Jonas Hesselman
ontwiep in 1925 de Hesselmanmotor om de aanvankelijke nadelen het hoofd te
bieden.
Deze motor startte op benzine en ging
over op diesel als de bedrijfstemperatuur was bereikt.
Aan het begin van de jaren dertig probeerden de
Duitse ingenieurs nog om de betrouwbaarheidsproblemen van de dieselmotor op te
lossen.
De hoge compressie en andere beperkingen van de
dieselmotoren dwongen de Duitsers om de lagers, de krukas
en de zuigers groter uit te voeren in vergelijking met een benzinemotor
van gelijk volume.
De Duitse ingenieurs konden het bruikbare toerental
niet verhogen zonder aantasting van de levensduur van de motor.
In 1926 rustte Daimler-Benz zijn vrachtwagens uit
met een dieselmotor met zes cilinders die 1300 toeren per minuut kon draaien,
terwijl een viercilinderdiesel, die van nature een onrustiger loop heeft,
slechts 1000 toeren bereikte.
Het was toen nog niet mogelijk om verder te gaan.
Daarvoor was de uitvinding van de lichtere Mahle
zuigers en de Bosch injectiepompen nodig om 2000 t/min en later een bruikbare
2800 t/min met 82 pk in het jaar 1933 te bereiken met een
zescilindermotor.
In die tijd echter kon het chassis van een relatief
lichte personenauto de trillingen niet verwerken die door deze zware motoren
werden gegenereerd.
In november 1934 beslisten de ingenieurs van
Mercedes om de verdere ontwikkelingen te concentreren op dieselmotoren met vier
cilinders.
Ze slaagden erin om de trillingen te verminderen
door de verbrandingskamers te herontwerpen en verbeterden de motoroutput door
het zijklepprincipe
te verlaten en een kopklepmotor te ontwikkelen.
Het resultaat was een dieselmotor die 45 pk
bij een toerental van 3200 t/min ontwikkelde, met een verbruik van slechts 9,5
l/100 km (tegen 13 l/100 km voor de standaard viercilindermotoren uit die
tijd).
Derhalve kon de motor in het chassis van de
Mercedes 200 taxi worden geïnstalleerd.
De duizenden kilometers die daarmee tot 1935 werden
afgelegd, bewezen spoedig de zuinigheid en betrouwbaarheid van deze diesel.
Dit was genoeg om de interesse van particulieren te
wekken.
In 1936 kwam Mercedes aan deze vraag tegemoet met
een passagiersversie, de Mercedes-Benz 260D, waarbij 260 naar de
cilinderinhoud 2600 cc. en D naar het dieselprincipe verwijst.
In 1936 stelden de Franse autofabrikanten Peugeot en
Citroën gelijkwaardige, lichte dieselauto's voor, echter slechts als
bedrijfswagens en taxi's.
In Frankrijk ontwikkelde Peugeot in 1938 een
dieselversie van de Peugeot 402, maar door het
uitbreken van de Tweede Wereldoorlog is dit type nooit op de markt gekomen.
In 1959 probeerde Peugeot het opnieuw met een
Hoewel Fiat in 1953 al een Fiat 1400 met dieselmotor op de markt
bracht, werd de dieselmarkt voor personenwagens tot de jaren zeventig volledig
gedomineerd door Mercedes-Benz en Peugeot.
In 1972 kwam Opel met een
In de jaren daarop kwamen ook andere
autofabrikanten met dieselmotoren.
De Audi R10 werd in 2006 winnaar van de 24 uur van Le Mans, de eerste overwinning van
een door een dieselmotor aangedreven raceauto.
Werkingsprincipe
Een dieselmotor is gewoonlijk een motor volgens het
zuigerprincipe,
waarbij een ontbrandend mengsel in een cilinder uitzet en zo de zuiger in de cilinder
naar beneden drukt.
Ook andere motortypen kunnen gebruikmaken van
zelfontbranding, zo heeft Rolls-Royce in de
jaren zestig en zeventig geëxperimenteerd met wankel-diesels.
Volgens de Wet
van Boyle-Gay-Lussac wordt lucht bij compressie warmer; bij grote compressie
zelfs heet genoeg om brandstof spontaan te laten ontbranden.
Bij de dieselmotor wordt de lucht daarom eerst
gecomprimeerd tijdens de compressieslag, waarna de brandstof wordt ingespoten.
Deze ontsteekt daarna vrijwel direct spontaan door zelfontbranding, waarna de
arbeidsslag volgt.
Dit in tegenstelling tot de mengselmotor
die brandstof en lucht vooraf mengt en dit mengsel veel minder samenperst,
juist om vroegtijdige zelfontbranding te voorkomen.
De verbranding in een dieselmotor vindt plaats bij
veel hogere druk en temperatuur dan bij een mengselmotor, en de ontbranding
verloopt zeer snel, wat een zware motorconstructie nodig maakt en hoorbaar is
in het karakteristieke dieselgeluid.
Het hoge rendement staat hier als voordeel
tegenover.
Dit rendement hangt vooral samen met de
compressieverhouding, de verhouding tussen de druk vòòr en nà de arbeidsslag.
Bij alle motoren die gebaseerd zijn op
drukverschillen, hangt het rendement volgens de wetten van de thermodynamica
direct af van het temperatuurverschil vòòr en nà de arbeidsslag.
Dit verschil is volgens de al genoemde wet van Boyle-Gay-Lussac
direct verbonden met de compressieverhouding, die bij een diesel veel hoger is
dan bij mengselmotoren mogelijk is.
Onder deellast wordt het verschil in rendement
tussen diesels en mengselmotoren nog groter omdat bij mengselmotoren het vermogen
getemperd wordt door minder mengsel in de cilinder te brengen, wat resulteert
in een kleinere daadwerkelijke compressieverhouding.
Bij diesels is dit veel minder het geval.
Hierbij wordt het vermogen verhoogd door de gemiddelde effectieve druk omhoog te
brengen door een grotere compressieverhouding of door drukvulling.
Viertakt- of vierslagdieselmotoren werken volgens het
principe:
Inlaatslag (zuiger ↓): de inlaatklep
opent iets voor het bovenste dode punt (BDP), nog tijdens de uitlaatslag.
Zowel de inlaat- als de uitlaatklep is nu geopend.
Tijdens deze spoelperiode daalt de druk van iets
boven de atmosferische
druk naar iets onder de atmosferische druk in het geval van een
zelfaanzuigende motor.
Door gebruik te maken van drukvulling
kan deze druk omhoog worden gebracht.
Nadat de uitlaatklep gesloten is, wordt de cilinder
gevuld met de aangezogen lucht; compressieslag (zuiger ↑): iets na het
onderste dode punt (ODP) sluit de inlaatklep en begint de compressie van de
lucht, waardoor de druk en temperatuur sterk stijgen, waarbij door de hoge
compressieverhouding drukken van 35 à 40 bar en temperaturen van 550 à
Bij drukvulling worden aanmerkelijk hogere drukken
en vooral temperaturen bereikt.
Vlak voor het einde van deze compressieslag begint
de brandstofinspuiting.
Na een korte inspuit- en ontstekingsvertraging
verbrandt de brandstof spontaan.
Er volgt een onbeheerste verbranding met een snelle
druk- en temperatuursstijging tot 45 à 50 bar en 1500 à
Ondanks dat de inspuiting voortduurt, neemt de drukgradiënt
af, doordat het luchtoverschot afneemt, zodat er een gedeeltelijk beheerste
verbranding plaatsvindt;
Arbeidsslag (zuiger ↓): vlak na
het begin van de arbeidsslag stopt de brandstofinspuiting.
Er vindt nu een naverbranding plaats van de
resterende brandstof.
Door het toenemende volume neemt de druk af, maar
door de verbranding ligt deze hoger dan de compressiedruk. het einde van deze
slag is de druk 3 à 4 bar en de temperatuur 600 à
Uitlaatslag (zuiger ↑): vlak
voor het einde van de arbeidsslag opent de uitlaatklep,
waardoor de druk daalt tot iets boven de atmosferische druk waarmee de
uitlaatgassen uit de cilinder worden verdreven tijdens de uitlaatslag.
Aan het einde hiervan begint het proces opnieuw.
Tweetakt
Dieselmotoren
Tweetakt- of tweeslagdieselmotoren worden
toegepast in sommige schepen, dieselhydraulische en dieselelektrische
locomotieven
en Detroit diesel vrachtauto's.
Een tweetaktdiesel heeft cilinders die onderin over
de volle omtrek voorzien zijn van spoelpoorten waardoor de spoellucht wordt
toegevoerd.
Deze wordt afgesloten door de zuiger.
Oudere motoren hebben daarboven uitlaatpoorten
waardoor de uitlaatgassen afgevoerd worden.
Vooral bij langeslagmotoren is de vulling bij deze
lusspoeling problematisch.
Langsspoeling met een uitlaatklep bovenin het
cilinderdeksel zorgt hier voor een hogere spoelluchtfactor, zodat moderne
motoren hier mee zijn uitgerust.
Compressieslag (zuiger ↑): iets na
het onderste dode punt (ODP) sluit de zuiger de spoelpoorten, terwijl vrijwel
tegelijkertijd de uitlaatklep sluit.
Hoewel de compressie iets later begint doordat de
spoelpoorten nog afgesloten moeten worden, verloopt het proces verder gelijk
aan dat bij de vierslagmotor;
Arbeidsslag (zuiger ↓): deze
slag verloopt aanvankelijk ook als bij de vierslagmotor.
Op zo'n 20% van het onderste dode punt opent de
uitlaatklep en daalt de druk dusdanig snel dat deze al weer lager is dan de
spoeldruk op het moment dat de spoelpoorten geopend worden.
Indirecte
inspuiting
Veel oudere dieselmotoren werken volgens het
indirecte principe: de brandstof wordt daarbij niet rechtstreeks boven de zuiger
ingespoten maar in een aparte voorkamer of wervelkamer.
De combinatie van druk en temperatuur bleef bij die
oude machines onvoldoende om te kunnen starten.
Vaak werd daarbij in de voorkamer dan ook een
gloeispiraal (in zeer oude motoren met Gloeikop of met gloeilonten)
geplaatst die de motor bij een koude start mee moet helpen aanslaan.
Bij een koude motor en koude voorkamer vindt de spontane
zelfontbranding van de dieselbrandstof niet plaats zonder enige hulp.
Deze motoren werden tot voor kort zonder
uitzondering in lichte dieselmotoren voor personenauto's gebruikt.
Zij konden hogere toerentallen bereiken, mede door
de toepassing van een roterende inspuitpomp.
Deze inspuitpomp levert weer te weinig druk om in
een grote dieselmotor te worden gebruikt.
De oudste typen Lanz Bulldog trekkers hadden een
gloeikop.
Lanz Bulldog ▲
Lanz Bulldog
met gloeikopmotor
De gloeikopmotor is een zelfontbrandende
verbrandingsmotor met binnenin de vorming van het verbrandingsmengsel en met
een lage compressieverhouding (3:1).
De meest gebouwde motoren werkten volgens het
2-taktprincipe met voorcompressie in het carter.
De brandstof wordt ingespoten tijdens de inlaatslag
en niet zoals bij de dieselmotor aan het eind van de compressieslag.
Akroyd-Stuart's motor was echter een
viertaktmotor en Hornsby en
verschillende andere Britse fabrikanten zoals Blackstone en Crossley bouwden
viertakt gloeikopmotoren.
De gloeikopmotor werd door de Engelsman Herbert Akroyd Stuart uitgevonden.
Het eerste patent stamt uit 1886, maar het
belangrijkste patent is uit 1890.
De door Akroyd
Stuart uitgevonden gloeikopmotor werd vanaf 1891 door Richard Hornsby & Sons
in Grantham gebouwd.
De gloeikopmotor stelt weinig eisen aan de
ontsteking en klopvastheid van de brandstof en behoort tot de eerste motoren
die met verschillende brandstoffen werkten.
De kogelvormige voorkamer, de eigenlijke gloeikop,
wordt voorverwarmd en tijdens het lopen niet actief gekoeld.
De in de gloeikop gespoten brandstof verdampt en
het tangentiële verbindingskanaal naar de cilinder zorgt tijdens de compressieslag
dat de binnenstromende lucht een krachtige werveling en verdamping geeft.
Door de trage verdamping duurt het lang tot een
goed ontstekingsmengsel van brandstof en lucht ontstaat.
Hierdoor is een zeer vroege inspuiting van de
brandstof noodzakelijk, ongeveer op 130 graden van de krukas voor het bovenste
dode punt, veel vroeger dan bij de dieselmotor.
▲
Een brander gebruikt voor het voorverwarmen
Gloeikopmotoren kunnen met normale dieselolie, met
stookolie, walvistraan, paraffine, met alle plantaardige oliën en zelfs op
teerolie lopen.
Alvorens de motor gestart kan worden moet de
gloeikop met een brander voorverwarmd worden.
Er zijn ook motoren met een aparte kleine
benzinetank en een bougie in de gloeikop, waardoor de motor met benzine gestart
kan worden.
Na het bereiken van de bedrijfstemperatuur wordt
vervolgens overgeschakeld op stookolie of petroleum.
De tractors die op petroleum liepen hadden dit
systeem.
Lang onbelast laten draaien van de motor is niet
mogelijk, omdat dan de gloeikop te veel afkoelt en de motor stopt.
Het afkoelen kan vertraagd of verhinderd worden
door de vorm van de gloeikop (zogenaamde ontstekingszak) en met een
verdraaibare inspuithoek van de sproeier.
Gloeikopmotoren werden als één- en meercilinders
gebouwd en gedurende lange tijd als grote scheepsmotoren.
Beroemd en tot op heden bekend is de legendarische Bulldog gloeikop motor van de firma Heinrich Lanz in Mannheim.
De Engelse firma Hornsby was in 1896 de eerste, die een tractor met 20 pk in
licentie gebouwde Akroyd-gloeikopmotor
bouwde.
Het was ook Hornsby,
die in 1905 de eerste rupsbandentractor met gloeikopmotor bouwde.
De grote spoelverliezen van deze motoren gaven bij
het gebruik als tractor een bijzonder probleem: zo zouden vele Lanz-Bulldog
tractoren door hun onverbrande uitlaatgassen en vonkenregen akkers en schuren
in brand hebben gestoken.
Dit probleem werd met speciale uitlaten opgelost.
De Russische firma Mamin had vanaf 1903
gloeikopmotoren gebouwd en ging vanaf 1912 tractoren met gloeikopmotor
produceren.
In dat zelfde jaar begon de Zweedse firma J.V. Svensons Motorfabrik in
Augustendal motorploegen met gloeikopmotor te bouwen.
In 1913 kwam een andere Zweedse fabrikant, Munktells Mekaniska Värkstads AB, in
Eskilstuna met een grote, 8,3 ton zware tweecilinder-gloeikopmotor-tractor op
de markt.
De eerste Lanz Bulldog, de Lanz HL, kwam eerst
vanaf 1921 beschikbaar.
De gloeikopmotoren werden veel gebruikt op het
moment dat de eerste dieselmotoren opkwamen.
De grote voordelen boven benzinemotoren waren de
eenvoud van het systeem, de gemakkelijke opslag van de brandstof, omdat deze
minder gevaarlijk was als benzine en de lage brandstofkosten.
Scheepsmotoren konden naast stookolie ook op
afgewerkte motorolie lopen.
Bij de modelbouw van bijvoorbeeld modelvliegtuigen
hebben kleine verbrandingsmotoren tot ongeveer 30 cm³ cilinderinhoud een
gloeiplug.
Ze werken net zoals gloeikopmotoren.
Tijdens het starten van de motor wordt de gloeiplug
met een batterij voorverwarmd.
Bekende producenten van gloeikopmotoren zijn of
waren Bolinder, Schlüter, Landini, Lanz,
Ursus, Pampa Bulldog en vele anderen.
Waterinjectie
Op de wervelkamer werd ook wel een deksel met een
holle gloeibol gemonteerd, die met petroleum of gas voor het starten eerst
roodheet diende te worden gestookt.
Vandaar de naam gloeikopdiesel.
Om bij gloeikopmotoren extra vermogen op te wekken
werd er in de wervelkamer naast de brandstofinspuiting ook een waterinspuiting
gemonteerd, die werd gevoed met koud, schoon buitenwater via een speciale
waterpomp met excentriek op de hoofdas.
Dat water werd opgepompt als koelwater en
afgeleid via een apart leidinkje van het koelsysteem naar een speciaal watervat
in de machinekamer.
De inspuiting van water leverde ongeveer 10% extra
vermogen.
Directe
inspuiting
Dit type inspuiting, waarbij de brandstof
rechtstreeks in de verbrandingsruimte wordt gespoten, was tot voor kort
voorbehouden aan zwaardere dieselmotoren (vrachtauto's en groter).
Dit is opgelost door toepassing van elektrische en
elektromagnetische motormanagementsystemen, zoals bij pompverstuiver en common-rail dieselmotoren.
Tegenwoordig nemen de direct ingespoten diesels een
steeds grotere plaats bij de automobielindustrie in.
Het voordeel van deze modernere systemen is dat
door de elektronische regeling van inspuitmoment en -hoeveelheid de uitstoot
van schadelijke gassen (emissies) veel beter beheersbaar zijn.
Een nadeel is echter een relatief groot lawaai, wat vooral
van oudere grote vrachtwagen- of tractormotoren bekend is.
Bron:
https://nl.wikipedia.org/wiki/Dieselmotor
vrijdag 12 mei 2023